Aanslag geheime commissielonen
De bijzondere aanslag geheime commissielonen van artikel 219 WIB 92, zoals gewijzigd door de Programmawet van 19 december 2014, is sinds de inwerkingtreding van de nieuwe regeling regelmatig naar voren gekomen in hangende geschillen voor de fiscale rechtbanken.
Ter herinnering, een aanslag geheime commissielonen kan worden opgelegd aan een vennootschap indien deze nalaat vergoedingen aan werknemers, bedrijfsleiders enz. op te nemen op de verplichte fiscale fiches. Vermits deze vergoedingen dan niet worden gemeld aan de fiscus, bestaat de kans dat de genieter ze niet zou vermelden op zijn aangifte en dus dat deze onbelast blijven. De bijzondere aanslag in hoofde van de vennootschap is gelijk aan 103% en geldt eigenlijk als compensatie voor de ontdoken belastingen in hoofde van de genieter.
De logica zou dan ook zijn dat indien de genieter nog kan worden belast of effectief belast wordt, dat de bijzondere aanslag in hoofde van de vennootschap niet wordt toegepast.
De wetgever was hier in het verleden maar beperkt aan tegemoet gekomen.
Zo voorzag de wet de niet-toepassing van deze bijzondere aanslag, indien de verkrijger van niet op fiches gerapporteerde vergoedingen of voordelen van alle aard op ondubbelzinnige wijze werd geïdentificeerd binnen de 2 jaar en 6 maanden volgend op 1 januari van het betreffende aanslagjaar.
Niettegenstaande de aanslagtermijn in hoofde van de genieter in principe 3 jaar zal zijn, was er dus een termijn van 6 maanden waarin de ontsnappingsroute niet zou kunnen toegepast worden. Dit dus zelfs ook al zou de genieter wel degelijk belast worden. Het is net deze hypothese die nu getoetst werd door het Grondwettelijk Hof.
Bij arrest van 16 oktober 2018, heeft het hof van beroep te Antwerpen aangekaart dat artikel 219, zevende lid WIB 92 mogelijkerwijs het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie schendt doordat het, niettegenstaande het vergoedende karakter van de aanslag voor geheime commissielonen, zelfs bij ontstentenis van enig verlies van belastinginkomsten, tot gevolg heeft dat een laattijdige identificatie die heeft geleid tot een effectieve belasting van de verkrijger niet bevrijdend is. Het verwijzende rechtscollege wenst concreet te vernemen of de termijn van 2 jaar en 6 maanden redelijk is verantwoord.
Grondwettelijk Hof kijkt naar intentie wetgever
Het Grondwettelijk Hof (arrest nr. 125/2019 van 26 september 2019) oordeelt dat het belastingstelsel dat geldt voor geheime commissielonen het resultaat is van meerdere opeenvolgende wetswijzigingen waarbij de wetgever een aantal vormen van misbruik heeft willen bestrijden.
Door niet in een niet-toepassing te voorzien voor de gevallen waarbij de verkrijger van het niet-aangegeven voordeel van alle aard buiten de termijn van 2 jaar en 6 maanden wordt geïdentificeerd, doch binnen één van de wettelijke aanslagtermijnen effectief werd belast, heeft de wetgever derhalve een termijn ingesteld die in het licht van de nagestreefde doelstellingen niet redelijk verantwoord is. De huidige regeling in artikel 219, zevende lid WIB 92 wordt door het Grondwettelijk Hof dan ook strijdig bevonden met de Grondwet.
Door het Grondwettelijk Hof wordt de logica van de regel dan ook nu doorgetrokken. Indien de genieter belast is, is er geen reden om de bijzondere aanslag nog toe te passen.
Bron: arrest nr. 125/2019 van het Grondwettelijk Hof, 26 september 2019.